Afbeelding
Koen Meijeringh

Gerards Coronakrabbels: Deel 13: Bekkenbeul

· leestijd 2 minuten Sport

(door Gerard Meijeringh)

Het coronavirus regeert. Dikwijls beseffen we nauwelijks wat we meemaken en verlangen we terug naar de goede tijden waarin we leefden als ‘God in Nederland’. Een periode die nog maar even achter ons ligt, maar toch zo ver weg lijkt. In de huidige moeilijke periode probeer ik wat verlichting te brengen met een reeks ‘Coronakrabbels’. Over alledaagse dingen in de wondere wereld waarin het coronavirus voorlopig nog steeds de dienst uitmaakt.

Het is een woensdagmiddag in augustus. Ik stap m’n huis binnen met een tas vol boodschappen. Zonder mijn vrouw (je moet immers alleen winkelen) heb ik meer meegenomen dan de producten die op het briefje stonden. In onze chipskast verdwijnen zakken Mamma Mia’s en Nibit. Voorlopig genoeg voorraad voor vele uren knabbelplezier. Ik sta in de keuken en kijk op het schrijfbord. Ik zie het onheilspellende woord ‘tandarts.’ Daaronder de woorden ‘Sandra en Gerard 8 september.’ Weg is mijn goede humeur. Dit moet ik even verwerken.

Ik heb het niet zo op tandartsen en dat is nog zacht uitgedrukt. Een ander woord voor tandarts is bekkenbeul, dat zegt genoeg. Ooit werd ik mishandeld door mijn tandarts. Mijn verstandskies moest en zou eruit. Ik hoor nog het krakende geluid in mijn oor. Vervolgens riep hij triomfantelijk. “Hij is eruit.” Ik kon de man wel wat aandoen. Helemaal in de dagen na deze bloederige bende. De pijn was niet te harden. De verstandskies was weg, maar leek geen afscheid van me te kunnen nemen. Bijna niks hielp tegen de pijn, alleen jenever.

Vanaf die tijd wilde ik tandartsen zo ver mogelijk bij mij uit de buurt houden, maar dat is lastig. Het is me een tijdje gelukt. Een behoorlijke tijd. Maar eens moet je eraan geloven. Of je moet met een verrot gebit willen rondlopen. Dat gaat me te ver. Dus ik liet me overtuigen. “Mijn tandarts is heel aardig. Ik heb ook een afspraak voor jou gemaakt”, kreeg ik op een dwingende toon van m’n vrouw te horen. En daarna begon het lijden: een kwestie van aftellen. En toen brak de bijzondere dag aan. De dag dat ik weer een tandarts bezocht. En het moet gezegd. Hij maakte een buitengewoon vriendelijke en geduldige indruk. Van tevoren kondigde hij heel rustig aan wat hij ging doen. Dat voorkwam onaangename verrassingen, maar het ongemakkelijke gevoel bleef. Nooit zal ik relaxed liggen in een tandartsstoel.

Dat was ook het geval toen ik in mei de mondhygiëniste bezocht in coronatijd. Ik lag in dezelfde tandartsstoel, maar het was anders dan anders. Bij binnenkomst kon ik haar knappe gezicht nauwelijks herkennen. Een grote beschermkap met plexiglas wist voor even haar schoonheid uit de wereld weg te nemen. Vervolgens moest ik voor de behandeling spoelen met mondwater. Even waande ik me in een zwembad waar teveel chloor aan het water was toegevoegd. Daarna was alles hetzelfde. Ondanks haar hartelijkheid was het wederom een onprettige ervaring. Totdat de behandeling was afgerond. “Het is klaar, het zit erop”, zei ze met een lachend gezicht.

Ik slaakte een zucht van verlichting en de uitgang van de tandartsenpraktijk lonkte nadrukkelijk. Ik zette me in beweging om weg te gaan en wilde net een bedankje lanceren, maar ze was me voor. “Wacht even. Ik weet dat je snel weg wilt, maar we moeten nog wel even een nieuwe afspraak maken. Zullen we ergens in oktober afspreken?” Wat een tegenvaller. Ik knikte beleefd en dacht aan de Zuidlaardermarkt, die dit jaar sneuvelt op de derde dinsdag van oktober. Er zijn ergere dingen denkbaar in deze onwezenlijke tijd dan een behandeling in een tandartsstoel.